Een Griekse diamant op de Amsterdamse Wallen

Niet iedere abonnee en lezer van Lychnari zal regelmatig het colofon lezen, zodat het waarschijnlijk bij velen onbekend is dat het tijdschrift wordt uitgegeven door de stichting Adamándios Koraís. Deze Koraís (1748-1833) heeft grote faam gekregen als filoloog en ideoloog van de renaissance van zijn volk aan het eind van de Tourkokratía. Hij verzorgde nieuwe tekstedities van antieke auteurs die volgens hem belangrijk waren voor een geestelijk reveil van het Griekse volk. Ook was hij de initiator van de oprichting van allerlei scholen, bibliotheken en drukkerijen in de hele toenmalige Griekse wereld. Bovendien speelde hij een rol in de Griekse taalkwestie. Daarbij koos hij voor een gezuiverde vorm van de volkstaal in plaats van de tegen het Attisch aanleunende Byzantijnse variant van het Grieks, een nogal gekunstelde geleerdentaal. 

Koraís was van mening dat het Griekse volk pas  rijp was voor onafhankelijkheid als al die educatieve obstakels waren overwonnen, maar toen de opstand uitbrak heeft hij die met alle kracht die er nog in een 70-jarige school toch gesteund. Deze waterval aan activiteiten heeft ook een indrukwekkende stapel correspondentie opgeleverd die, gelukkig voor ons, is uitgegeven. Of dat al niet reden genoeg is om de stichting naar deze intellectuele reus te noemen, komt daar nog bij dat Koraís tijdens zijn jeugd zeven jaar in Amsterdam heeft doorgebracht, een periode die hij in verschillende brieven en in 1829 tegen het eind van zijn leven in een korte autobiografie als volgt waardeerde: ‘Ik achtte de reis (naar Amsterdam) een groot geluk, vanwege de hoop dat mijn handelswandel mij voldoende tijd zou laten om mij te verrijken met zoveel wijsheid als mogelijk, ook al zou het niet zoveel zijn als waar ik naar smachtte.’ Een apologie voor een tijd waarin hij voortdurend door passies van een geheel andere orde werd bezocht, zoals hij elders schreef.

Diamant Coray
Eind augustus  van het jaar 1771 arriveerden in Amsterdam per postkoets of trekschuit twee Grieken. De ene was Stamatis Petrou, een oudgediende die al eerder enkele jaren in Amsterdam had doorgebracht als knecht van de koopman Efstáthios Thomás, en de ander Adamándios Koraís, in het Amsterdamse archief beter bekend als Diamant Coray. Koraís was naar het pakhuis van de wereld gekomen als Amsterdamse poot van een Smyrneïsch handelshuis met vertakkingen in Konstantinopel en op Chios en waarin Diamants vader geld had gestoken. Of Koraís in Smyrna al ervaring had opgedaan in de Levantijnse handel met onze republiek is niet bekend, maar het feit dat hij al 23 jaar was toen hij in Amsterdam arriveerde, is een indicatie dat de roeping van deze jonge Griek op een geheel ander terrein lag. Vandaar waarschijnlijk dat zijn assistent Stamatis Petrou een oogje in het zeil moest houden.         
De eerste tien maanden van hun verblijf woonden Diamant en Stamatis, van welke laatste we niet precies de leeftijd weten, maar die, als hij van 1758 tot 1768 al in Amsterdam verbleef, tegen de 30 moet zijn geweest, in huis bij papás Anthimos Bruyennis Drosou, de sinds 1764 door de Griekse kolonie aangestelde priester. De godsdienstoefeningen vonden plaats op de zolderetage van hetzelfde huis, want de Grieken waren te weinig talrijk om een echt kerkgebouw te kunnen bekostigen, zoals de Armeniërs dat vanaf 1714 wel hadden aan de Kromboomsloot (een kerk die in de jaren ’90 van de vorige eeuw zijn oude functie weer heeft herkregen). Het was een in 1763 door Antonio Cingrilara speciaal voor dat doel gekocht huis op de Oudezijds Voorburgwal K 566, later 85 en nu 91 ‘tusschen de Minderbroeders en Kreupelsteeg daer de drie Valken in staen’.
 Intussen had Stathis Thomás al op 16 Mei van hetzelfde jaar een lading van 4 balen cattoene garens  ter waarde van 58,50  leeuwendaalders naar Amsterdam gestuurd, een zending die vóór 22 augustus was aangekomen in Amsterdam, zodat Diamant niet eens toekwam aan acclimatiseren, maar meteen in het diepe van de Amsterdamse beurs werd gesmeten. Daarbij speelden taalproblemen hem aanvankelijk parten, want zijn leermeester Bernard Keun, de predikant van de Nederlandse handelskolonie, had hem in Smyrna wel Latijn geleerd, maar geen Nederlands. Zodoende voerde Stamatis het woord bij de makelaars, iets wat de nogal trotse en heetgebakerde Diamant niet kon velen. Maar het waren ook hun diametraal tegenovergestelde meningen over de manier van handeldrijven en de invloed van het liberale klimaat die een rol  gingen spelen.
 Al tijdens het verblijf in het huis van de papás was hun verhouding, ondanks enige interventies van de priester, slecht geworden, zoals blijkt uit de eerste klaagbrief die Stamatis Petrou op 5 oktober 1772 naar zijn baas Stathis Thomás schreef.  Zolang het tweetal bij de priester woonde en als het ware als een kat op het orthodoxe spek was gebonden, liep Diamant nog enigszins in de pas met de traditionele levenswijze van zijn landgenoten, maar vanaf het moment dat hij een stuk verderop op de Oudezijds, op het huidige nr. 65, een woning huurde van de Waalse koopman Geraud, begon de vrijheidsdrang zo sterk  in zijn ziel te woelen, dat hij de knellende hoofddoek van de orthodoxie losrukte en verre van zich wierp. Dat was in de ogen van zijn knecht nog een groter schandaal dan de onorthodoxe handelspraktijken waaraan de jongeheer zich volgens hem schuldig maakte.

Verlichting
De spanning liep al voor oktober 1772 zo hoog op dat Koraís zijn handelswandel verheimelijkte voor zijn knecht, door onder één hoedje te spelen met Yasítzoglou, een Grieks-orthodoxe koopman van waarschijnlijk Armeense afkomst. Bovendien nam hij een Franssprekende Amsterdamse secretaris in dienst.
Ook buiten de Oudezijds en de Beurs ging Diamant steeds meer zijn eigen weg. Omdat hij van Bernard Keun aanbevelingsbrieven mee had gekregen voor de Amsterdamse vrijzinnige predikant Adriaan Buurt, die met zijn geleerde vrouw Josina Carolina van Lynden van de Park toevalligerwijs ook al  op de Oudezijds woonde, schuin tegenover de Oude Kerk, kwam hij terecht in kringen waarin de Verlichting in hoog aanzien stond. Hij werd daar kind aan huis en kreeg lessen in logica, wiskunde en natuurwetenschappen. Maar dat ging hem niet ver en snel genoeg, dus nam hij nog vier privé-leraren in dienst die hem Nederlands, Hebreeuws en Spaans, geometrie en gitaarspel moesten bijbrengen. Dat gitaarspel waarschijnlijk om indruk te maken op Marie Geraud, een van de dochters van zijn huisbaas.
Daarnaast stortte hij zich met de zonen van de Griekse koopman Niotis in het Amsterdamse uitgaansleven en begon na een jaar westerse kleding te dragen, was uren bezig met het aanbrengen van een pruik en liep gewapend met een degen als een jonker door het centrum van Amsterdam. Verder gaf hij nog geld uit aan allerlei dure etentjes en  beschouwde het bezoeken van de orthodoxe liturgie steeds meer als een noodzakelijk kwaad. In plaats van met stichtelijke verhalen, die zijn geloofsgenoten van hem verwachtten, kwam hij daar met grappen en grollen op de proppen. Stamatis Petrou werd steeds banger dat zijn jonge patroon als gevolg van zijn verliefdheid de orthodoxie vaarwel zou zeggen en zou overgaan tot het calvinisme, zo mogelijk het grootste skándalon  dat de kleine Griekse kolonie in zijn ogen kon overkomen. (Dat er al lang Grieken met Amsterdamse protestantse vrouwen in het huwelijk waren getreden, was voor een in een patriarchale samenleving opgegroeide Griek blijkbaar onbekend). Gelukkig voor Stamatis stierf Koraís’ liefje in de lente van 1773 op 18-jarige leeftijd, zodat de bezoeken aan de seikamara (zo noemt Petrou in zijn brieven de zijkamer) hem verder werden bespaard.

Textielfabriek
Koraís was aanvankelijk ontroostbaar, maar na een verhuizing naar het Nieuwe Waals Eyland bij de Kraansluys, in 1773 of 1774, vatte hij de zaken met nieuwe energie aan. Daarbij speelde hij waarschijnlijk te hoog spel. De economische activiteiten bekijkend vanuit wat nu wel ‘een vroeg modern kapitalistisch perspectief’ heet, wilde hij niet alleen ruwe grondstoffen uit de Levant naar Amsterdam importeren en eindproducten en koloniale waren retourneren, zoals de normale procedure was, maar wilde hij greep krijgen op het hele proces. Dat betekende het oprichten van een eigen textielfabriek. Een project waarover hij omstandig in zijn lange apologie van 1774 rapporteert. In deze brief aan de andere vennoten van Stathis Thomás’ handelshuis strooit hij citaten uit het werk van antieke auteurs als Aristofanes, Plutarchus en Menander, alweer een aanwijzing dat zijn hart helemaal niet bij de handel lag, tenzij hij zijn Griekse landgenoten de loef kon afsteken. In het notarieel archief van de Gemeente Amsterdam heb ik trouwens geen enkel bewijs voor zijn nieuwlichtende project kunnen vinden, dus is het waarschijnlijk dat het bij plannen is gebleven. In 1778, vier jaar nadat hij Stamatis Petrou de laan had uitgestuurd, gingen de zaken zo slecht dat Diamant werd gesommeerd terug te keren naar Smyrna. Pas in 1782 gaf zijn vader hem toestemming zijn heil te zoeken in de wetenschap. Hij ging naar Montpellier om medicijnen te studeren en kwam nog vóór het uitbreken van de Franse revolutie in Parijs terecht. In deze stad, die hij nooit meer zou verlaten, ontplooide hij koortsachtig de in de inleiding van dit stuk genoemde activiteiten, die hem uiteindelijk een gedenkplaat opleverden op nr. 65 van de (nu door een Chinees kerkgenootschap bewoonde) Oudezijds Voorburgwal  met de titel: Koraís, o megas didáskalos tou yénous, didaktor tis iatrikís, filólogos, syngraféfs – Koraís, de grote leraar van het volk, doctor in de geneeskunde, filoloog, schrijver.

Daniël Koster (Lychnari 2001/5, 19-21)

Een Amsterdamse Griek in de pruikentijd

Toen Diamandis Koraïs, 79 jaar oud, in 1829 een korte autobiografie schreef in Parijs, was hij een geleerde van internationale faam en ook de erkende intellectuele leider van de Griekse onafhankelijkheidsbeweging.
In zijn autobiografie haalt hij de herinnering op aan zijn jeugd in Smyrna, waar hij tegen 1770 met de predikant van het Nederlandse consulaat, Bernard Keun, in contact kwam. De Nederlander wilde Nieuw-Grieks leren, de Griek Latijn. Keun was niet de eerste de beste; hij was een ontwikkeld man met progressieve ideeën, die nog op zijn oude dag gekozen werd tot lid van de zeer verlichte Hollandse Academie in Haarlem.
De vader van Koraïs was koopman, al in 1747 deed hij zaken met Nederland. Tegen 1772 stak de oude Koraïs geld in het grote koopmanshuis Stathi Thomas & Co in Smyrna, en Diamandis werd door deze firma als hoofd voor een nieuwe vestiging naar Amsterdam gestuurd. Daar woonde hij van 1771 tot 1778. Koraïs zelf schrijft heel idealiserend over zijn verblijf in Amsterdam. Hij verfraait het verhaal van zijn koopmanscarrière; nadat ik een aantal documenten over de handelszaken van Koraïs in Nederland had ontdekt, heb ik daar elders het een en ander over rechtgezet.
Belangrijker voor de geschiedenis is dat Keun hem aanbevelingsbrieven had meegegeven voor Adriaan Buurt, de geleerde lievelingspredikant van het Amsterdamse patriciaat. Diens vrouw, Josina Carolina van Lynden, was adellijke feministe avant la lettre, die de deftige jongedochters onderwees in de logica. Ze publiceerde zelfs een korte handleiding voor dat vak. Buurts eigen catechesatie schijnt goeddeels uit wiskunde en natuurwetenschappen bestaan te hebben. Kortom: dit waren verlichte mensen, heel anders dan de geborneerde, half-mystieke, doctrinaire fanatici die onder de Grieken de theologie beoefenden. Koraïs, in zijn jonge jaren bepaald geen evenwichtig type, vereerde het echtpaar Buurt bovenmate en keerde zich radicaal af van de Griekse theologen.
Maar de jongeheer Koraïs was niet naar Amsterdam gekomen om er met beschaafde representanten van moderne denkwijzen te discussiëren. Hij moest er geld verdienen met de import van katoen en export van lakens en […] koloniale waren. Hij moest leven in de enge kring van een tiental Griekse immigranten die in Amsterdam zoveel mogelijk hun traditionele levensstijl volgden rond hun kerkje aan de Oudezijds Voorburgwal. De pappás die ze uit Griekenland hadden laten komen was maar halfgeletterd en zeker geen heilige. De Amsterdamse Grieken waren soms rijk (een van hen, Stefanos Isaïou, alias Etienne d'Isay, was op weg een van de rijkste Amsterdamse kooplieden te worden), maar nog allerminst geïntegreerd in de Amsterdamse samenleving. Ze waren fanatiek gehecht aan de gewoonten van thuis en bang voor het leven in de slechte wereldstad. Een van hen, Joannis Pringkos, alias Jan Brink, had intellectuele interesse, maar op een heel ouderwetse manier.
Twee Griekse tijdgenoten van Koraïs in Amsterdam hebben tamelijk uitvoerige herinneringen nagelaten over het leven in het Griekse 'ghetto'. Joannis Pringkos' aantekeningen zijn een getuigenis van verlangen van de thuis onder Turkse onderdrukking levende Grieken naar een eigen welvarende vrije staat zoals de Nederlandse.
De ander, Stamati Petro, was als klerk door Stathi Thomas met Koraïs meegestuurd. Hij ontpopte zich als een spion die in geheime brieven Stathi en vader Koraïs inlichtte over Diamandis' wandaden. De brieven werden later ontdekt en in 1891 uitgegeven. In 1976 verschenen ze in een fraaie nieuwe uitgave als Brieven uit Amsterdam. Deze brieven geven niet alleen een wat vertekend beeld van Koraïs, maar ook heel persoonlijke indrukken van de culturele botsing tussen de Griekse immigranten en de Nederlandse samenleving.
 Stamati, een vrome boerenjongen van het eiland Patmos, en Diamandis, de rijke koopmanszoon uit de grote stad Smyrna, lagen elkaar niet. Koraïs, die altijd heel fraai heeft kunnen schelden, schrijft als volgt over hem in een brief aan een handelsrelatie:
'...Hij is een bigot stukje bijgeloof, een bekrompen mannetje, een gemene dwerg, in één woord, een "Albanees" van 't soort dat het een doodzonde vindt als je (God vergeve het me) een wind in de kerk laat, maar dat er niets op tegen heeft om tweedracht te zaaien in een huwelijk. Ik begreep wat voor eentje 't was al de eerste keer, toen we in 't schip waren en hij z'n weerzinwekkende poten ontblootte en zo vóór mij tegen de wand leunde...'
Stamati kon beter rekenen dan schrijven. Zijn klaagzangen - over zijn directe chef aan de baas in Smyrna schrijft hij zoals hij praat: een en al breedsprakige jeremiades. Voortdurend huilt hij of kan hij niet slapen van verdriet. De jongeheer Koraïs schijnt tegen de oudere Stamati tamelijk arrogant en vlegelachtig te zijn opgetreden. Bovendien was hij uiterst ontvankelijk voor invloeden van buiten. Hij kwam als vrome conservatieve Griek uit Smyrna en begon met bezwaren te maken tegen de eerste aarzelende aanpassingen van de Grieken aan de Nederlandse cultuur. Die periode duurde maar heel kort. Onder invloed van de Amsterdamse jeunesse dorée ging hij ook de mooie jongen spelen, en dat was een schok voor zijn landgenoten. Hij overtrad de normen van het ghetto door zich fatterig uit te dossen, naar de Waalse kerk te gaan en met Amsterdamse meisjes te vrijen. Hij liet zich ook inschrijven als poorter van de stad Amsterdam. Daarnaast vertelt Stamati nog indianenverhalen over stommiteiten die Koraïs als koopman beging, maar uit Nederlandse bronnen blijkt dat die verhalen sterk overdreven zijn.
Het schijnt in de woning aan de Oudezijds Voorburgwal 65 vaak een hel geweest te zijn met al het geruzie. Ik citeer hier wat uit de brieven van Stamati. Eerst over de levenswijze.
'In het begin wilde hij zijn kalotje niet afzetten, hij wilde zijn snor niet afscheren, maar nu gaat hij iedere dag naar de pruikemaker die dan een uur met hem bezig is. Wanneer iemand komt om met hem te praten, moet die eerst wachten tot hij zijn pruik op heeft, dan kunnen ze praten. Wanneer hij naar de Beurs moet, kleedt hij zich niet eerder aan dan half twaalf of zelfs half één; altijd heeft hij een spiegel, een schaar en een borstel onder handbereik, net als een ''yoe-fraoe" (de Nederlander zal in dit merkwaardige Griekse woord ons "juffrouw" herkennen)... Zijn hoed moet U zien, dat is iets voor 'n Franse comediant. De strikken van zijn schoenen draagt hij niet zoals andere kooplui, maar hij aapt z'n klerk na die ze dwars op de voet heeft...'
'... Zijn pa laat hij met zijn brieven geloven dat zoonlief in Holland heilig geworden is, maar die weet niet dat er twee of zelfs drie weken voorbijgaan dat hij niet in de kerk komt, en als hij gaat komt hij aan het einde van de liturgie binnen...'
'... Eerst zei hij dat het een zonde was voor Christenen om schilderijen met afbeeldingen van vrouwen in huis te hebben, en nu is hij naar een veiling gegaan, kocht er zelf en hing ze in de "seïkamara" (zijkamer).'
Erger wordt het nog wanneer Koraïs verliefd wordt op de dochter van de buurman die tevens hun huisbaas is. Deze buurman, Pierre Geraud, is een koopman uit Perpignan die in geleerde kringen verkeert.
 '... Wat z'n liefde tot de dochter van de huisbaas betreft, dat gaat nog steeds door en dat wordt ook nog erger. Ik heb U al geschreven dat hij haar in huis laat en dan sluiten ze zich op in de kamer en daar blijven ze een hele tijd. Hetzelfde gebeurt als hij bij haar thuis komt. De ouders van het meisje laten ze dan alleen in één kamer...'
 Na korte tijd sterft het arme meisje. Koraïs is ontroostbaar, maar Stamati meesmuilt:
 '.. .Ik schreef U al over zijn liefde dat ze ziek was. Nu is ze gestorven en in plaats dat meneer blij is huilt hij onophoudelijk. God heeft medelijden gehad, zowel met hem als met de ouders van het meisje: hij wilde met haar trouwen en ik laat U denken wat voor kwaad daaruit voortgekomen zou zijn...'
Een wat Victoriaanse biograaf van Koraïs heeft zich verheugd met Stamati: Koraïs zou voor Griekenland verloren zijn door een gemengd huwelijk. Maar het schijnt de arme Koraïs erg aangeslagen te hebben. Hoewel hij als aantrekkelijk man nog vele galante avonturen gehad heeft, is het nooit meer tot trouwplannen gekomen.
Niet minder zorgen had Stamati over de relatie van Korals met Buurt: '... Hier is hij dikke vrienden met een zekere dominee Buurt. Die leert hem wiskunde en iedere woensdag gaat hij daarheen om elf uur of half twaalf (de tijd dat een ordentelijk koopman op de beurs stond). Sinds hij met hem omgaat interesseert hij zich niet meer voor de kerk. Ik heb zelfs gehoord dat de vrouw van de dominee hem met een familielid van haar wil laten trouwen. Daarvan ben ik niet zeker, ik hoorde het pas een paar dagen geleden. Vaak gaat hij met de dominee wandelen en hij neemt dan de sleutel van het kantoor mee. Als iemand komt om wat koopwaar te bekijken moet ik zeggen dat hij morgen terugkomt. Vorige week kwam de dominee en nam hem mee om een kabinet te gaan bekijken dat te koop was en hij kocht ook nog een skelet. Hij zag dat de dominee allerlei curiositeiten heeft en hij schijnt zelf ook een curiositeitenkabinet te willen inrichten. Hij heeft zijn hoofd niet bij de zaken...'
`Voor dominee Buurt heeft hij meer verering dan voor de H. Joannes Chrysostomos en naar wat ik zie ben ik bang dat hij hem van zijn geloof laat afvallen. Ik heb gehoord dat ze hem gezegd hebben dat hij zou moeten trouwen; als hij 't meisje neemt dat zij willen, dan moet hij protestant worden!...'
De stijl van Stamati's brieven is heel levendig maar de sfeer erachter is muf. Eerst geld verdienen, dan naar de kerk, kijk uit voor de slechte stad en 'kijk uit voor de Hollanders, want die zijn niet te vertrouwen'.
Stamati is verre van gelukkig met Koraïs' intellectuele bezigheden. Als enige Griekse koopman van zijn tijd schrijft Koraïs prachtig semi-klassiek Grieks en hij is heel kritisch over zijn minder schoon schrijvende broeders. Stamati is het daar niet mee eens:
'Hij wil dat alle commissionairs geleerden zijn en dat ze zonder fouten schrijven. Wanneer hij brieven krijgt van relaties hoor je niets dan gepraat dat ze ongeletterden of ignoramussen of boerenknuppels zijn. Hij doet net of hij niet daar (in Smyrna) geboren is en alsof de handel een Academie is. De koopman kijkt niet of iets goed of verkeerd gespeld is, maar hij let op z'n winst en de rest kan hem niets schelen.'
 Met de handel van Koraïs liep het ten slotte slecht af, hoewel niet zo slecht als sommige van zijn vijanden later beweerden. De afloop was trouwens minstens evenzeer te wijten aan de operaties van Stathi Thomas. Zijn laatste jaren in Amsterdam was Koraïs heel arm. Hij verliet Nederland in miserabele toestand in 1778. Na wat omzwervingen kwam hij in Montpellier terecht waar hij in de medicijnen promoveerde op een proefschrift over Hippocrates. In 1788 ging hij naar Parijs en leefde daar wat van de hand in de tand met het maken van edities van klassieke teksten en vertalingen.
Tijdens de Franse revolutie groeit zijn politieke interesse. Hij wil dat Griekenland vrij wordt van het Turkse juk. De Griekse kerk heeft de idealen van de Franse revolutie veroordeeld in een Vaderlijke Leerrede en hij valt die veroordeling aan in een pamflet, de Broederlijke Leerrede. Dit pamflet dat op bijbelplaatsen en klassieke auteurs, niet op Griekse kerkvaders gebaseerd is, ademt de sfeer van het Nederlandse milieu waar hij zoveel geleerd heeft. Enkele jaren later volgen de Oorlogstrompet, een duidelijke aansporing tot bevrijding der Grieken, en een Griekse versie van de Marseillaise. Het Europese publiek licht hij in over de manier waarop de Grieken hun plaats in de Europese beschaving hernemen in een Frans pamflet.
In opdracht van Napoleon hielp hij bij het maken van uitgaven van klassieke auteurs, maar hij hield afstand van deze tiran en weigerde een baantje als censor. Steeds meer houdt hij zich bezig met het hervormen van de Griekse taal: het klassieke Grieks moet de basis zijn, maar elementen uit de volkstaal worden opgenomen. Hij voert een levendige briefwisseling met filologen en andere geleerden en ook met geïnteresseerde Grieken. Buitenlanders probeert hij voor de Griekse taal te interesseren, ik noem hier slechts de grote Nederlandse wiskundige Van Swinden.
Toen in 1821 tenslotte de Grieken tegen de Turken in opstand kwamen steunde hij de Griekse zaak in woord en geschrift, maar hij was inmiddels een oude man en hij kon niet meer actief deelnemen. Hij stierf in 1833 in Parijs, 84 jaar oud.
De kern van Koraïs' ideologie was de ontwikkeling van de nationale taal, maar dat niet op de romantische manier waarop vele tijdgenoten de herleving van allerlei Slavische talen nastreefden. Voor hem is het herstel van de Griekse taal nodig om Griekenland weer aansluiting met het Westen te geven; de bombastische literaire stijl die door de Griekse intellectuelen gehanteerd werd is voor hem de taal van de onderdrukking door Turkse Oosterlingen. Wanneer de Griekse taal weer verbonden is met het klassieke Grieks, dan komen de Grieken uit het ghetto en kan het streven naar Griekse onafhankelijkheid in Europa gerespecteerd worden.
Zijn radicale afwijzing van het Byzantijnse verleden en zijn naar een tamelijk vrijzinnig protestantisme neigende godsdienstige opvattingen met een duidelijke voorkeur voor ethiek boven dogmatiek, wijzen nog steeds naar de invloed van klassiek geschoolde Nederlandse predikanten met verlichte ideeën. Hij heeft zelf enige malen heel nadrukkelijk op de rol van zijn Nederlandse leermeesters bij zijn vorming gewezen. Heel kort en krachtig in een brief uit 1786:
'... Tweede weldaad van God in mijn leven: dat ik een zo menslievend persoon als de dominee (Keun) ken, die mij al de middelen heeft verschaft om mijn onwetendheid op te heffen. Derde weldaad: de reis naar Holland, waar ik wijze mensen kende, waar ik de ballast van de minne grammatici afwierp en begon de Griekse schrijvers te bestuderen op een heel andere manier.'

Ben Slot (De Tweede Ronde [Grieks nummer], zomer 1983, 79-84)

Adamándios Koraïs (1748-1833)

De stichting die in 1985 is opgericht teneinde te geraken tot de uitgave van het tijdschrift dat u nu aan het lezen bent, heeft van de oprichters de naam Stichting Adamandios Koraïs meegekregen, naar de eerste grote 'Nieuwgriek' die, ruim twee eeuwen geleden, een tijd in Nederland heeft doorgebracht. Wie was nu deze Adamandios Koraïs en wat hebben zijn Amsterdamse jaren voor hem betekend?

Enkele jaren geleden steeg van de achterpagina van NRC-Handelsblad de klacht van Peter van Zonneveld op, dat er in Nederland te weinig gedenkplaten worden aangebracht op panden waar gedenkwaardige lieden hebben gewoond of gewerkt. Hij kon niet weten dat dit verzuim al na een paar weken zou worden goedgemaakt; dat een buitenlandse mogendheid - Griekenland - de eer daarvan voor zich zou opeisen, en dat de aldus onder ons Nederlanders vereeuwigde zou zijn: de Griek Adamándios - in de wandeling Diamandís - Koraïs (1748-1833), in velerlei opzicht een tegenpool van zijn tijdgenoot Willem Bilderdijk (1756-1831), die de aanleiding vormde tot Van Zonnevelds hartekreet.
Hadden Bilderdijk en Koraïs elkaar ooit ontmoet, dan had de Nederlandse dichter zich misschien wat milder uitgedrukt over de Grieken die in de jaren twintig van de vorige eeuw tegen de Turken in opstand waren gekomen (heilloos slavenras, dat den naam misbruikt der Grieken): `Koraïs, Ο μέγας Διδάσκαλος του Γένους, Διδάκτωρ της Ιατρικής, Φιλόλογος, Συγγραφεύς - De grote leermeester van het Griekse Volk, Doctor in de medicijnen, Philoloog, Schrijver', zoals te lezen staat op de gedenkplaat op het pand Oudezijds Voorburgwal 65 te Amsterdam. Van zielsverwantschap tussen de twee zou echter wel nooit sprake zijn geweest.
Wat had deze leermeester van het Griekse volk op de Ouwezijds te zoeken en waarom was hij zo belangrijk dat zich op donderdag 17 november 1983, honderdvijftig jaar - en een paar maanden - na zijn dood, een bont gezelschap verzamelde bij zijn vroegere woonhuis, voor de plechtige onthulling van een gedenkplaat?
Koraïs verwierf zich zijn eretitels in de jaren na 1800 en vooral in de tijd van de Griekse Vrijheidsoorlog (1821-1830), toen zijn tamelijk korte verblijf in Amsterdam alweer tot een ver verleden behoorde: 1771-1778, waarvan slechts twee jaar op het adres van de gedenkplaat. Maar zijn Amsterdamse jaren waren van niet gering belang voor zijn latere ontwikkeling, en dat heeft hij ook zelf zo ervaren. Kort voor zijn dood in 1833 zegt hij in een autobiografisch geschrift: Ik achtte de reis (naar Nederland) een groot geluk, vanwege de hoop dat de beslommeringen van de handel mij voldoende tijd zouden laten om zoveel wijsheid te vergaren als mogelijk, al zou het dan niet zoveel zijn als waar ik naar smachtte.

Wie was Koraïs?
Koraïs stamde uit een handelsgeslacht van het eiland Chios, voor de Turkse kust gelegen tegenover Smyrna (nu Izmir), maar is zelf geboren en getogen in Smyrna. Zo is hij een sprekende illustratie van de handelsbetrekkingen in die jaren, waarin Chios-Smyrna-Amsterdam een belangrijke driehoek vormden: zoals in Amsterdam een Griekse handelskolonie gevestigd was, hadden de Nederlanders zich in Smyrna genesteld met een consulaat en een eigen kerk, en aan beide kanten speelden veel Chioten een belangrijke rol. De toenmalige Nederlandse predikant van Smyrna, Bernard Keun, was een verlicht man, die het later nog tot lid van de Hollandse Academie in Haarlem zou brengen, en van hem heeft Koraïs Latijn geleerd, in ruil voor lessen in het Nieuwgrieks.
Toen Koraïs in 1771 naar Amsterdam werd uitgezonden om de leiding op zich te nemen van de vestiging aldaar van een Smyrneïsch handelshuis (waar ook zijn vader geld in had gestoken), greep hij deze gelegenheid met beide handen aan om zich in het moderne Europese leven van die tijd te storten. Naast modieuze westerse kleding in plaats van de 'achterlijke' oosterse dracht, schermlessen en andere geneugten van het vrijmoedige Amsterdamse leven, betekende dat vooral een inwijding in de denkwereld van de Verlichting. Met aanbevelingsbrieven van Keun kwam hij terecht in de kringen van Adriaan Buurt en zijn vrouw Josina Carolina van Lynden, die zich beiden, ook op catechesatie, vooral met logica, wiskunde en natuurwetenschappen bezighielden.

Amsterdam vaarwel
Zo goed als Koraïs zich thuisvoelde in het intellectuele leven en de andere genoegens van bruisend Amsterdam, zo slecht verliepen de zaken waarvoor hij gekomen was: de handel. Hoewel hij niet echt een faillissement op zijn geweten schijnt te hebben, en ook de ongunst der tijden moet hebben tegengezeten en niet alleen het feit dat hij het zo druk had met zijn andere besognes, feit is dat hij in 1778 Amsterdam en de handel vaarwel zei en naar Smyrna terugkeerde.
Niet voor lang echter, want in 1782 begeeft hij zich naar Montpellier om daar in 1786 in de medicijnen af te studeren, op een koortskundige verhandeling, de Pyretologiae synopsis, en een jaar later te promoveren, op de Medicus Hippocraticus, keurig in het Latijn allemaal. Een medisch beroep heeft Koraïs nooit uitgeoefend; wel zal zijn kennis hem nog van pas gekomen zijn bij zijn werk aan de editie van Hippocrates, die in 1800 uitkwam. Ook past deze studie in het beeld van de veelzijdige, haast universele belangstelling van een Verlichtingsfiguur, die ook de moderne wetenschappen van zijn tijd omvatte. Zelf geeft hij in zijn Autobiografie een heel eigen visie op zijn beweegredenen deze studie te kiezen: Het was niet mijn bedoeling dokter te worden. Twee zaken slechts beoogde ik: tijd te winnen om geen Turken te hoeven zien, of, als ik daar ten slotte niet onderuit kon, in hun midden te leven als arts, omdat dit beestachtige volk alleen voor artsen genoopt is een zekere wellevendheid voor te wenden.
Zijn afkeer van de Turken en het verlangen naar vrijheid voor zijn volk kunnen alleen maar versterkt en verdiept zijn door zijn verhuizing, in 1788, naar Parijs, waar hij tot zijn dood in 1833 zou blijven. Let wel dat deze leermeester van het Griekse volk dus nooit in het eigenlijke Griekenland heeft gewoond. In heel zijn Parijse tijd echter is al Koraïs' aandacht en inspanning gericht op de toekomst van zijn volk: met zijn felle vrijheidslievende instelling droomt hij van de bevrijding van het Turkse juk, maar door zijn humanistische vorming en zijn inwijding in de denkwereld van de Verlichting beseft hij dat vrijheid alleen niet voldoende is en dat er nog veel onderricht gegeven zal moeten worden; dat het Griekse volk tot zijn vrijheid moet worden opgeleid. Met dat doel voor ogen ontwikkelt hij een fabelachtige activiteit, om het door eeuwenlange Turkse overheersing achtergebleven Griekse volk in aanraking te brengen met de verworvenheden van het Europese denken en vooral met de wortels daarvan: de Klassieken. Vanaf 1805 verzorgt hij in zijn eentje een lange rij van klassieke tekstuitgaven in zijn Griekse Bibliotheek, zoals de reeks heet. Met zijn edities heeft hij zich ook een zekere faam verworven in de wereld van de klassieke filologie, maar minstens zo belangrijk waren de uitvoerige inleidingen die hij eraan vooraf liet gaan. Daarin gaat hij in op de toekomst van Griekenland en op de lessen die uit de klassieke auteurs zijn te trekken. Het is niet verwonderlijk dat hij er veel filosofische en historische werken in deed (Aristoteles, Plutarchus), maar er zitten ook enkele strategische werkjes bij - zouden die nog van praktisch nut geweest zijn in de Griekse Vrjheldsoorlog? Koraïs bemoeide zich ook actief met de verspreiding van deze uitgaven in Griekenland en wist veel welgestelde Grieken bij de financiering van een en ander te betrekken; eigen vermogen of vaste inkomsten heeft Koraïs in al die jaren niet of nauwelijks gehad.
In samenhang met deze editoriale woede heeft Koraïs zich ook altijd ingezet voor de stichting van scholen, bibliotheken en drukkerijen en in het algemeen voor de bevordering van het onderwijs naar moderne Europese maatstaven. Hij is de inspirator van De geleerde Hermes, een door Grieken in Wenen uitgegeven krant, en is zelf ook een geducht pamflettist als er eens iets moet worden verdedigd of aan de kaak gesteld. Dat alles tegen de achtergrond van zijn vrijheidslievende, democratische gezindheid.
Al deze bedrijvigheid betekende dat Koraïs een uitgebreide correspondentie onderhield; een nieuwe verzamelde uitgave van zijn brieven telt zeven kloeke delen. Uitgegeven op kosten van de Chioten, die op deze wijze opnieuw - er staat al een standbeeld op Chios, evenals te Athene overigens - de bijzondere belangstelling en inzet honoreerden die Koraïs altijd aan de dag is blijven leggen voor het eiland van zijn oorsprong; hij heeft ook zijn bibliotheek aan het eiland nagelaten.

Een groot briefschrijver
Naast alle raadgevingen en beschouwingen zijn in de brieven ook staaltjes van journalistieke observatie aan te treffen, die ze alleen al belangwekkend maken voor wie vooral in het Parijs van die jaren belang stelt, en dat waren niet de saaiste jaren. In een lange brief - zo'n ramp is mij nog nooit overkomen, dat ik een brief van vijftien kantjes schreef, maar die 'ramp' zou hem nog wel vaker overkomen – aan Dimitrios Lotos in Smyrna, van 8 september 1789, toen de Revolutie net was uitgebroken, zegt hij ergens: Het jaar 1789 is voor Frankrijk een rampzalig jaar en zal in de geschiedenis onvergetelijk blijven, en verderop: Op het ogenblik zijn de Parijzenaren de Bastille aan het afbreken; vanaf de 14e zijn ze al bezig en ze hebben nog maar amper de helft kapot, terwijl er toch dagelijks duizend arbeiders aan werken.

Koraïs en de Griekse Vrijheidsoorlog
Toen in 1821 de Griekse Vrijheidsoorlog uitbrak, achtte Koraïs de tijd, en vooral het Griekse volk, daar nog lang niet rijp voor, maar hij heeft er toch zijn beste krachten aan gegeven. Hij was al over de zeventig en kon niet daadwerkelijk aan de strijd gaan deelnemen, maar vanuit Parijs vertegenwoordigde hij als een soort ambassadeur à titre personel zijn volk bij Europa en probeerde van die afstand leiding te geven aan de opbouw, die na de afbraak (van de Turkse overheersing) zo bitter nodig was. Hij deed dit niet allemaal op eigen initiatief, maar werd ook vanuit Griekenland om raad gevraagd en bij de problemen betrokken, en in 1827 sprak de Nationale Vergadering hem haar dank uit. Aan het eind van zijn leven keerde hij, teleurgesteld over de ontwikkelingen in Griekenland - dat wel zijn onafhankelijkheid had verkregen maar onder autocratisch bestuur en onder voogdij van de grote mogendheden - terug tot zijn meer filologische bezigheden en schreef hij zijn Autobiografie.

Koraïs en het Grieks
Bij dit alles heeft Koraïs ook een belangrijke rol gespeeld in de Griekse taalkwestie, al is die hem toen en later niet erg in dank afgenomen. Toen Griekenland zijn onafhankelijkheid verkreeg was een groot probleem welk Grieks moest worden gekozen als taal voor bestuur en onderwijs. Er waren er genoeg die 'simpelweg' het Attisch uit de vijfde/vierde eeuw voor Christus weer wilden invoeren, en velen hielden het op de Byzantijnse geleerdentaal die sterk tegen het Attisch aanleunde. Aan de andere kant stonden de voorvechters van de dhimotikí, de volkstaal van dat ogenblik, door een eeuwenlange ontwikkeling voortgekomen uit het klassiek Grieks. Koraïs probeerde daar een middenweg tussen te vinden, of beter: te scheppen. Hij wilde wel de volkstaal als grondslag nemen, maar deze zuiveren (katharévo): enerzijds van de vele Turkse (en andere) insluipsels, anderzijds van verbasteringen en vulgariserende tendenzen die in het Grieks zelf waren opgetreden, vooral in de klank- en vormleer. Dat zuiveren moest dan natuurlijk in klassieke richting gaan, en dit bood zijn veel radicalere volgelingen ruime mogelijkheden de zaak zoveel mogelijk te 'classiceren'. Daar is de katharévousa, de `zuiverende', 'puristische' taal uit voortgekomen: dat wonderlijke gedrocht, dat door zijn antagonisme met de algemeen gangbare volkstaal, de dhimotikí, zoveel onheil heeft aangericht in de Griekse samenleving - wat niet wil zeggen dat er niet ook prachtige dingen in geschreven zijn - en pas in 1976 officieel is afgeschaft. Dit tot schade van de gymnasiale toerist, die met zijn oudgrieks nog enig wijs kon worden uit de veelal in katharévousa gestelde opschriften en kranten.

Roddel
Bij deze en dergelijke activiteiten uit het latere leven van deze gigant zullen op die novemberdag in 1983 de gedachten der aanwezigen bepaald zijn geweest, maar toch zal menigeen zich ook hebben zitten afvragen waar nu toch die σεϊκάμαρα (Amsterdamse s) geweest is waar Koraïs zich weleens met een buurmeisje terugtrok.
Dit tot groot ongenoegen van zijn oudere klerk en huisgenoot Stamátis Pétrou, die aan de superieuren te Smyrna verslag uitbracht over handel en wandel van de jongeheer Koraïs, in brieven die uitmunten in heerlijke roddel en achterklap. Wie meer wil weten over het Amsterdamse leven van Koraïs wordt verwezen naar de bijdrage van B.J. Slot aan het Griekse zomernummer van 1983 van het tijdschrift De Tweede Ronde, getiteld `Een Amsterdamse Griek in de pruikentijd’ [zie hieronder]. Dr. B.J. Slot is werkzaam op het Rijksarchief te Den Haag en specialist op het gebied van de betrekkingen tussen Nederland en het Ottomaanse Rijk, in het bijzonder het Griekse deel daarvan. Hij was het ook die door zijn navorsingen Koraïs' woonhuis had gelocaliseerd en de aanzet tot genoemde plechtigheid had gegeven.
Tot besluit moge hier uit Stamátis' vijfde brief geciteerd worden: In de kerk [de Grieks-orthodoxe kerk, ook aan de Oudezijds Voorburgwal; het pand schijnt intussen tempel van een andere liefde te zijn] komt hij als laatste van ons allemaal. En navenant de goede voorbeelden die wij van hem zien! Nooit heb ik hem eens een boek van de kerkvaders zien nemen om ons een stichtelijk woord voor te lezen en uit te leggen, terwijl hij daar juist zo geschikt voor zou zijn. Als de kerk uitgaat blijven we na in de kamer van de pope; die heeft geschriften van alle heilige vaderen. Maar meneer is zodra de kerk uitgaat verdwenen. [Koraïs ging liever naar de opera.] Als hij al een keer even nablijft, vertelt hij in plaats van ons eens een stichtelijk woord te zeggen alleen maar grappen om ons aan het lachen te maken. Altijd maar dwarsliggen. Op zijn manier, had Stamátis het goed gezien: Dit is geen land voor orthodoxe christenen.

Hero Hokwerda (Lychnari 1987/1, 11-13)