Syros, nog altijd de 'grande dame' van de Cycladen

Anke en Lienke van Nugteren  Foto’s: Lienke van Nugteren

dames

Een wandeling door Ermoúpolis, de haven van Syros, tevens hoofdstad van de Cycladen, is een wandeling door het roemrijke verleden van de stad. In de 19e eeuw, toen Piraeus nog een dorp was, had Syros zich ontwikkeld tot de belangrijkste haven van de oostelijke Middellandse Zee. Je ziet het er nog steeds vanaf: het marmeren plein achter de haven, het monumentale stadhuis, de schouwburg, de neoklassieke herenhuizen… Met stijgende verbazing wandelt de bezoeker door een haast surrealistisch grootsteeds decor, waarop de laatste zeemijlen langs de kale noordkust van het eiland hem totaal niet hadden voorbereid. Wat schuilt er achter die imposante gevels? Is er nog iets over van die grootsheid of is het louter vergane glorie? Zeker is dat, zonder de influx van vluchtelingen uit Klein-Azië aan het begin van de 19e eeuw, Syros zomaar een Grieks eiland was gebleven. Wat maakt het zo speciaal?

Wie kan ons dat beter vertellen dan twee afstammelingen van één van de vluchtelingen die Syros groot maakten, Kyriazís Vardakas. Wij gaan op bezoek bij zijn achterkleindochters, Maria en Kalliopi Iatrakos. Zij bewonen het buitenhuis dat hun grootvader in Episkópio liet bouwen: de pijnbomen op de heuvels rond het huis gaven dit oord, even buiten de hoofdstad, al in de 19e eeuw de reputatie van ‘gezonde lucht.’ Het nabijgelegen sanatorium voor tbc-patiënten werd opgericht met schenkingen van de familie. We wandelen door een weelderige tuin naar de okergele villa waar de dames Iatrakos de zomer doorbrengen. Alles is tot in de puntjes onderhouden. ‘A labour of love’, roepen ze om het hardst. Binnen stappen we terug in de tijd. De kristallen luchters aan het hoge plafond worden weerkaatst in Venetiaanse spiegels. Op het parket gloeien de kleuren van een antieke pers. De sepia foto’s op de vleugel en de olieverfportretten van besnorde heren maken ons nieuwsgierig. Gelukkig vertellen Maria en Kalliopi graag over het verleden.

Op de vlucht

In 1822 had het vuur van de Griekse opstand tegen de Osmaanse overheersing zich ook verspreid naar delen van Klein-Azië en de oostelijke eilanden. Het Osmaanse leger sloeg hard terug en richtte bloedbaden aan in Smyrna, op Chios en op Psará. Wie kon, vluchtte. Dat waren meestal de gegoede burgers; hun fortuin was al veilig in het buitenland. Syros, een eiland onder  bescherming van de Franse vlag, leek hun een veilig toevluchtsoord, bovendien een plaats met economische potentie: het lag op de kruising van de  belangrijke handelsroutes tussen oost en west en bezat een ideale natuurlijke haven. Syros werd dus ook de bestemming van 23 illustere families uit het steeds onveiliger wordende Osmaanse rijk. Zij hadden geen bagage; wel een groot vertrouwen in hun kunnen, hun ondernemingsgeest en hun organisatievermogen.

Lees verder in Lychnari  09/4, pag. 6-9.